forked from Helsinki-NLP/Tatoeba-Challenge
-
Notifications
You must be signed in to change notification settings - Fork 0
/
Copy pathtest.txt
2500 lines (2500 loc) · 163 KB
/
test.txt
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
11
12
13
14
15
16
17
18
19
20
21
22
23
24
25
26
27
28
29
30
31
32
33
34
35
36
37
38
39
40
41
42
43
44
45
46
47
48
49
50
51
52
53
54
55
56
57
58
59
60
61
62
63
64
65
66
67
68
69
70
71
72
73
74
75
76
77
78
79
80
81
82
83
84
85
86
87
88
89
90
91
92
93
94
95
96
97
98
99
100
101
102
103
104
105
106
107
108
109
110
111
112
113
114
115
116
117
118
119
120
121
122
123
124
125
126
127
128
129
130
131
132
133
134
135
136
137
138
139
140
141
142
143
144
145
146
147
148
149
150
151
152
153
154
155
156
157
158
159
160
161
162
163
164
165
166
167
168
169
170
171
172
173
174
175
176
177
178
179
180
181
182
183
184
185
186
187
188
189
190
191
192
193
194
195
196
197
198
199
200
201
202
203
204
205
206
207
208
209
210
211
212
213
214
215
216
217
218
219
220
221
222
223
224
225
226
227
228
229
230
231
232
233
234
235
236
237
238
239
240
241
242
243
244
245
246
247
248
249
250
251
252
253
254
255
256
257
258
259
260
261
262
263
264
265
266
267
268
269
270
271
272
273
274
275
276
277
278
279
280
281
282
283
284
285
286
287
288
289
290
291
292
293
294
295
296
297
298
299
300
301
302
303
304
305
306
307
308
309
310
311
312
313
314
315
316
317
318
319
320
321
322
323
324
325
326
327
328
329
330
331
332
333
334
335
336
337
338
339
340
341
342
343
344
345
346
347
348
349
350
351
352
353
354
355
356
357
358
359
360
361
362
363
364
365
366
367
368
369
370
371
372
373
374
375
376
377
378
379
380
381
382
383
384
385
386
387
388
389
390
391
392
393
394
395
396
397
398
399
400
401
402
403
404
405
406
407
408
409
410
411
412
413
414
415
416
417
418
419
420
421
422
423
424
425
426
427
428
429
430
431
432
433
434
435
436
437
438
439
440
441
442
443
444
445
446
447
448
449
450
451
452
453
454
455
456
457
458
459
460
461
462
463
464
465
466
467
468
469
470
471
472
473
474
475
476
477
478
479
480
481
482
483
484
485
486
487
488
489
490
491
492
493
494
495
496
497
498
499
500
501
502
503
504
505
506
507
508
509
510
511
512
513
514
515
516
517
518
519
520
521
522
523
524
525
526
527
528
529
530
531
532
533
534
535
536
537
538
539
540
541
542
543
544
545
546
547
548
549
550
551
552
553
554
555
556
557
558
559
560
561
562
563
564
565
566
567
568
569
570
571
572
573
574
575
576
577
578
579
580
581
582
583
584
585
586
587
588
589
590
591
592
593
594
595
596
597
598
599
600
601
602
603
604
605
606
607
608
609
610
611
612
613
614
615
616
617
618
619
620
621
622
623
624
625
626
627
628
629
630
631
632
633
634
635
636
637
638
639
640
641
642
643
644
645
646
647
648
649
650
651
652
653
654
655
656
657
658
659
660
661
662
663
664
665
666
667
668
669
670
671
672
673
674
675
676
677
678
679
680
681
682
683
684
685
686
687
688
689
690
691
692
693
694
695
696
697
698
699
700
701
702
703
704
705
706
707
708
709
710
711
712
713
714
715
716
717
718
719
720
721
722
723
724
725
726
727
728
729
730
731
732
733
734
735
736
737
738
739
740
741
742
743
744
745
746
747
748
749
750
751
752
753
754
755
756
757
758
759
760
761
762
763
764
765
766
767
768
769
770
771
772
773
774
775
776
777
778
779
780
781
782
783
784
785
786
787
788
789
790
791
792
793
794
795
796
797
798
799
800
801
802
803
804
805
806
807
808
809
810
811
812
813
814
815
816
817
818
819
820
821
822
823
824
825
826
827
828
829
830
831
832
833
834
835
836
837
838
839
840
841
842
843
844
845
846
847
848
849
850
851
852
853
854
855
856
857
858
859
860
861
862
863
864
865
866
867
868
869
870
871
872
873
874
875
876
877
878
879
880
881
882
883
884
885
886
887
888
889
890
891
892
893
894
895
896
897
898
899
900
901
902
903
904
905
906
907
908
909
910
911
912
913
914
915
916
917
918
919
920
921
922
923
924
925
926
927
928
929
930
931
932
933
934
935
936
937
938
939
940
941
942
943
944
945
946
947
948
949
950
951
952
953
954
955
956
957
958
959
960
961
962
963
964
965
966
967
968
969
970
971
972
973
974
975
976
977
978
979
980
981
982
983
984
985
986
987
988
989
990
991
992
993
994
995
996
997
998
999
1000
ita nld Parlo già il francese. Ik spreek al Frans.
ita nld Mi dia una mela. Geef me een appel.
ita nld Tom le ha mostrato la lettera di Babbo Natale. Tom liet haar de brief van de Kerstman zien.
ita nld Ho fatto uno strano sogno la scorsa notte. Ik heb vreemd gedroomd afgelopen nacht.
ita nld La tua presenza qui significa molto per me. Het feit dat je hier bent, betekent veel voor mij.
ita nld Lei sta aspettando. Zij wacht.
ita nld Sono una brava insegnante? Ben ik een goede lerares?
ita nld Cosa penserebbero i tuoi amici di te? Wat zouden je vrienden over jou denken?
ita nld Abbiamo tre figlie. Wij hebben drie dochters.
ita nld Non ci fidiamo del governo. We hebben geen vertrouwen in de regering.
ita nld Noi non ci fidiamo del governo. We hebben geen vertrouwen in de regering.
ita nld Siamo i migliori. Wij zijn de besten.
ita nld L'amore rende ciechi. Liefde maakt blind.
ita nld Ping pong è anche chiamato tennis da tavolo. Het pingpong wordt ook tafeltennis genoemd.
ita nld Ho bisogno di matite colorate. Ik heb kleurpotloden nodig.
ita nld Stupidaggini! Onzin!
ita nld Sto cercando un libro sulla Spagna medievale. Ik ben op zoek naar een boek over middeleeuws Spanje.
ita nld Abbiamo buone notizie. Wij hebben goed nieuws.
ita nld Tom non sa ancora niente. Tom weet nog van niets.
ita nld Io sono un nuovo studente. Ik ben een nieuwe student.
ita nld Devo andare in banca. Ik moet naar de bank.
ita nld Il mio nome completo è Ricardo Vernaut Junior. Mijn volledige naam is Ricardo Vernaut Junior.
ita nld Lui aspettava. Hij wachtte.
ita nld Assomiglia a sua madre. Zij ziet eruit als haar moeder.
ita nld Il pane è marrone. Het brood is bruin.
ita nld A mezzanotte entrarono tutti. Om middernacht kwam iedereen binnen.
ita nld Io volevo cinque ananas. Ik wilde vijf ananassen.
ita nld Tu hai un dizionario? Heb je een woordenboek?
ita nld Per caso, siamo saliti nello stesso autobus. We stapten toevallig op dezelfde bus.
ita nld Andrò. Ik zal gaan.
ita nld Ho mal di pancia. Mijn buik doet pijn.
ita nld Perché è qui? Waarom is hij hier?
ita nld Lei era molto fiera di suo padre. Zij was heel trots op haar vader.
ita nld Io non ho fame. Ik heb geen honger.
ita nld Helen ha diciassette anni. Helen is zeventien jaar oud.
ita nld Tom va bene ora, vero? Tom doet het nu goed, of niet?
ita nld Sono sicuro che verrà domani. Ik ben zeker dat hij morgen komt.
ita nld Qualcuno è stato nella mia camera. Er is iemand in mijn kamer geweest.
ita nld Sciavo. Ik skiede.
ita nld Io vendo caffè. Ik verkoop koffie.
ita nld Lei voleva aiutarli. Zij wou hen helpen.
ita nld Lei è italiana. Zij is Italiaans.
ita nld Io bevo. Ik drink.
ita nld Non tutte queste uova sono fresche. Niet al deze eieren zijn vers.
ita nld La sua storia era interessante. Zijn verhaal was interessant.
ita nld Sono stato lì spesso. Ik ben daar dikwijls geweest.
ita nld Quanti anni ha quella più anziana? Welke leeftijd heeft de oudste?
ita nld Sarà gelosa. Ze zal jaloers zijn.
ita nld Perché lui è arrabbiato? Waarom is hij boos?
ita nld Mi piacciono i colori chiari. Ik zie graag heldere kleuren.
ita nld Non ti avrei mai conosciuta. Ik zou jou nooit hebben leren kennen.
ita nld Lei riesce a vederlo? Kunt u dat zien?
ita nld Io sono troppo stanco. Ik ben te moe.
ita nld Studia il cinese. Hij studeert Chinees.
ita nld Sto cercando la mia macchina fotografica. Ik ben mijn camera aan het zoeken.
ita nld Bisogna che io mi lavi i denti. Ik moet mijn tanden poetsen.
ita nld Di nulla. Graag gedaan.
ita nld Ho appena fatto colazione con Tom. Ik heb net met Tom ontbeten.
ita nld Però non voglio. Maar ik wil niet.
ita nld Giocava a tennis ogni domenica. Zij speelde elke zondag tennis.
ita nld Le Alpi si trovano al centro dell'Europa. De Alpen liggen in het midden van Europa.
ita nld Senza il vostro aiuto sarei annegata. Zonder uw hulp was ik verdronken.
ita nld Voglio imparare a ballare. Ik wil leren dansen.
ita nld Cos'avete fatto questa settimana? Wat hebt ge gedaan deze week?
ita nld Il postino è già venuto? Is de postbode al gekomen?
ita nld Lui continuò il suo lavoro dopo una breve pausa. Hij hervatte zijn werk na een korte pauze.
ita nld Verso quale età si sposano i giapponesi? Rond welke leeftijd trouwen Japanners?
ita nld Io penso che Tom sappia il perché. Ik denk dat Tom het waarom weet.
ita nld Non faccio ridere nessuno. Ik laat niemand lachen
ita nld Chi, io? Wie, ik?
ita nld Tom non parla francese. Tom spreekt geen Frans.
ita nld Tom ha l'assicurazione sanitaria? Heeft Tom een ziekteverzekering?
ita nld Disegnare la bandiera giapponese è molto facile. De Japanse vlag tekenen is erg makkelijk.
ita nld Ero molto fiero. Ik was zeer trots.
ita nld Perde sempre il suo ombrello. Hij verliest steeds zijn paraplu.
ita nld Ho visto un uomo adulto che strisciava a carponi sulla cima di un muro. O era ubriaco, o voleva solo essere di nuovo giovane. Ik heb een volwassen man gezien die op handen en voeten boven op een muur kroop. Ofwel was hij dronken, ofwel wou hij weer eens jong zijn.
ita nld È il carattere a fare la differenza. Het is het karakter dat het verschil maakt.
ita nld Mary è incinta di due mesi. Maria is twee maanden zwanger.
ita nld Noi siamo avvocati. Wij zijn advocaten.
ita nld Nulla è gratis. Niks is gratis.
ita nld Il latte congelò e diventò solido. De melk bevroor en werd vast.
ita nld I bambini devono obbedire ai loro genitori. Kinderen moeten hun ouders gehoorzamen.
ita nld La vita non è una scienza esatta, è un'arte. Het leven is geen exacte wetenschap. Het is een kunst.
ita nld Ieri ho venduto due libri. Gisteren heb ik twee boeken verkocht.
ita nld Sono stati sposati per dieci anni. Ze zijn tien jaar getrouwd.
ita nld Pago le tasse. Ik betaal belastingen.
ita nld Quello non è un gatto. È un cane. Dat is geen kat. Dat is een hond.
ita nld Mi piace imparare l'inglese. Ik leer graag Engels.
ita nld Questa ragazza ha cambiato look. Dat meisje heeft haar uiterlijk veranderd.
ita nld La camera del signor Johnson era una camera grande. De kamer van de heer Johnson was een grote kamer.
ita nld Io non ho alcun fratello. Ik heb geen enkele broer.
ita nld Non riesco a vivere senza di te. Zonder jou kan ik niet leven.
ita nld Io devo studiare per il test. Ik moet studeren voor de toets.
ita nld Gli piace cucinare per la sua famiglia. Hij kookt graag voor zijn gezin.
ita nld Ti ho sognata. Ik heb van jou gedroomd.
ita nld Molta gente pensa che i pipistrelli siano degli uccelli. Veel mensen denken dat vleermuizen vogels zijn.
ita nld Abbiamo scoperto l'acqua calda! We hebben het warm water uitgevonden!
ita nld Provo a dormire. Ik probeer te slapen.
ita nld È una vera strega! Zij is een echte heks!
ita nld Di chi sei figlio? Wiens zoon ben jij?
ita nld Mio figlio non sa ancora contare. Mijn zoon kan nog niet tellen.
ita nld Ha una macchina. Hij heeft een auto.
ita nld Potrebbe passarmi il sale, per favore? Kunt ge mij het zout geven a.u.b.?
ita nld Se trovassi uno scorpione in camera mia, grideri ad alta voce. Ik zou hard schreeuwen als ik een schorpioen in mijn kamer zou vinden.
ita nld Non dire nulla! Zeg niets!
ita nld È già passato il postino? Is de postbode al gekomen?
ita nld Tom è libero adesso? Is Tom nu vrij?
ita nld Posso studiare qui? Kan ik hier studeren?
ita nld Come si scrive "Eyjafjallajökull"? Hoe schrijf je ''Eyjafjallajökull''?
ita nld Io sono completamente solo adesso. Ik ben nu helemaal alleen.
ita nld Non avrò paura. Ik zal geen schrik hebben.
ita nld Tom ha l'artrite. Tom heeft artritis.
ita nld Scendendo dall'autobus, mi salutò ad alta voce. Terwijl hij de bus verliet, nam hij luidop afscheid van mij.
ita nld Mi dispiace di informarla che la sua domanda è stata rifiutata. Tot mijn spijt moet ik u mededelen dat uw sollicitatie geweigerd is.
ita nld Lasciatemi pagare la cena. Laat mij voor het diner betalen.
ita nld Fai attenzione a che nessun estraneo entri in questa stanza. Let erop dat er geen vreemde deze kamer binnengaat.
ita nld Sembri molto pallida. Je ziet er erg bleek uit.
ita nld Il clonaggio umano pone dei seri problemi etici. Het klonen van mensen stelt ons voor serieuze ethische problemen.
ita nld Io sono rimasto a casa. Ik ben thuis gebleven.
ita nld Tom è perfetto. Tom is perfect.
ita nld Lasciami stare! Laat me met rust!
ita nld A Tom piace leggere la letteratura inglese. Tom leest graag Engelse literatuur.
ita nld L'Irlanda si chiama "Éire" in gaelico irlandese. Ierland wordt ''Éire'' genoemd in het Iers-Gaelisch.
ita nld A che ora comincia? Hoe laat begint het?
ita nld È lei che dà da mangiare al nostro cane. Zij is degene die onze hond te eten geeft.
ita nld È la ragazza dei miei sogni. Ze is het meisje van mijn dromen.
ita nld Come hai passato le vacanze? Hoe heb jij je vakantie doorgebracht?
ita nld Lei chiamò il suo gatto Tatoeba. Ze heeft haar kat Tatoeba genoemd.
ita nld Io sono un bravo insegnante? Ben ik een goede leraar?
ita nld Sono contento di fare la vostra conoscenza. Ik ben blij u te leren kennen.
ita nld Tom guarda troppa televisione. Tom kijkt te veel tv.
ita nld Io sono davvero spiacente. Het spijt me werkelijk.
ita nld Ero ancora a casa. Ik was nog thuis.
ita nld A loro piacciono i frutti di mare. Zij houden van zeevruchten.
ita nld Ti piace il baseball, Bin? Bin, houd je van honkbal?
ita nld Sono nata in Russia. Ik ben geboren in Rusland.
ita nld Carne, per favore. Vlees a.u.b.
ita nld Lui si sedette vicino a lei. Hij zette zich naast haar.
ita nld Due gelati alla vaniglia, per piacere. Twee vanille-ijsjes alstublieft.
ita nld Mi manchi tanto, amore! Ik mis je erg, mijn liefste!
ita nld Entrambe le pronunce sono corrette. Beide uitspraken zijn juist.
ita nld Spero che aiuti. Ik hoop dat het helpt.
ita nld Vai a dormire? Ga je slapen?
ita nld C'è un errore nel conto. Er staat een fout in de rekening.
ita nld Questa è mia sorella. Si chiama Julia. Dit is mijn zus. Ze heet Julia.
ita nld Tom ha una ragazza? Heeft Tom een vriendin?
ita nld È diventato molto pericoloso. Hij werd heel gevaarlijk.
ita nld Perché sei a casa? Waarom ben je thuis?
ita nld Siamo stati a Parigi. We zijn in Parijs geweest.
ita nld La matematica non è soltanto la memorizzazione di formule. Wiskunde is niet louter formules uit het hoofd leren.
ita nld Quanto mi piace questo pilota! Wat hou ik van deze piloot!
ita nld Stavo solo parlando con lei. Ik was alleen maar met haar aan het praten.
ita nld Il suo comportamento è la mia preoccupazione principale. Zijn gedrag is mijn belangrijkste zorg.
ita nld È un'ombra. Het is een schaduw.
ita nld Ti amerò per sempre. Ik zal altijd van je houden.
ita nld Lo conoscevano tutti nel villaggio. Iedereen in het dorp kende hem.
ita nld Io sono solo un messaggero. Ik ben slechts boodschapper.
ita nld Ho bisogno di chiamare Tom. Ik moet Tom bellen.
ita nld Lasciamo perdere. Genoeg zo!
ita nld Voglio andare a letto presto questa sera. Vandaag wil ik vroeger naar bed gaan.
ita nld Ho rimandato l'evento. Ik stelde het evenement uit.
ita nld Sono stanca! Ik ben moe!
ita nld La mia patente di guida scadrà la settimana prossima. Mijn rijbewijs vervalt volgende week.
ita nld Non ho una spada. Ik heb geen zwaard.
ita nld Questa è una cavalla. Dit is een paard.
ita nld Che stai facendo? Wat ben je aan het doen?
ita nld Non mi piace l'estate. Ik houd niet van de zomer.
ita nld È un fiume? Is dit een rivier?
ita nld Sono andata a Bali durante le vacanze estive. In de zomervakantie ging ik naar Bali.
ita nld La nostra scuola ha ottant'anni. Onze school is 80 jaar oud.
ita nld Hai chiamato il tuo amico in Canada? Heb je je vriend in Canada opgebeld?
ita nld Tom è allergico al latte. Tom is allergisch voor melk.
ita nld La folla riempiva la sala. De menigte vulde de zaal.
ita nld Io vidi Tom nudo. Ik zag Tom naakt.
ita nld Il signor Kato ci insegna l'inglese. Meneer Kato leert ons Engels.
ita nld Tom ha una mappa del tesoro. Tom heeft een schatkaart.
ita nld Fine! Eindelijk!
ita nld Di' a Tom che sono pronto. Zeg Tom dat ik klaar ben.
ita nld Sceglietene una. Kies er één.
ita nld In cucina. In de keuken.
ita nld Aspetto da ore. Ik wacht al uren lang.
ita nld È molto gentile con noi. Ze is erg aardig voor ons.
ita nld Lui apre la finestra. Hij doet het venster open.
ita nld Questa mela è molto rossa. Deze appel is erg rood.
ita nld Questa è l'ultima volta. Dit is de laatste keer.
ita nld Dopo ti avremo portato in ospedale. Wij zullen jou later naar het ziekenhuis hebben gebracht.
ita nld La camera ha due finestre. De kamer heeft twee vensters.
ita nld Non ho un centesimo con me. Ik heb geen stuiver bij me.
ita nld Non posso vivere così. Ik kan zo niet leven.
ita nld L'Eritrea si chiama "Erta" in tigrino. Eritrea wordt ''Erta'' genoemd in het Tigrinya.
ita nld Loro sono medici. Zij zijn dokters.
ita nld Sono a casa. Ik ben thuis.
ita nld Preferirei non sapere. Ik wil het liever niet weten.
ita nld Io penso che Tom stia per essere licenziato. Ik denk dat Tom ontslagen gaat worden.
ita nld Tendiamo a vedere la televisione qualunque cosa venga trasmessa. We zijn geneigd televisie te kijken ongeacht het programma dat bezig is.
ita nld In questa zona è probito nuotare. Het is verboden te zwemmen in deze zone.
ita nld Voglio una fidanzata. Ik wil een vriendin.
ita nld È davvero intelligente, vero? Zij is echt slim, niet?
ita nld "Quanti anni hai?" "Sedici anni." "Hoe oud ben je?" "Ik ben zestien."
ita nld Probabilmente non verrà. Hij komt waarschijnlijk niet.
ita nld Dovresti provare a essere più educato. Je moet proberen beleefder te zijn.
ita nld Ho continuato a dormire perché la sveglia non ha suonato. Ik ben blijven slapen want mijn wekker ging niet af.
ita nld A me piace la vostra città. Ik hou van uw stad.
ita nld Tom era da solo? Was Tom alleen?
ita nld Corre. Hij rent.
ita nld Il supermercato è aperto. De supermarkt is open.
ita nld I miei occhi sono blu. Mijn ogen zijn blauw.
ita nld La mia casa è vicina al parco. Mijn huis is dicht bij het park.
ita nld Il suo piano è pericoloso! Haar plan is gevaarlijk.
ita nld "Grazie." "Prego." "Dank je." "Graag gedaan."
ita nld Secondo me Twitter è una perdita di tempo. Wat mij betreft is Twitter tijdverspilling.
ita nld È morto all'età di 70 anni. Hij is gestorven op 70 jaar.
ita nld L'Italia è una penisola. Italië is een schiereiland.
ita nld Il gatto è nella sua cesta. De kat ligt in haar mandje.
ita nld Tom ripara le cose. Tom repareert dingen.
ita nld Io suggerirei di inserire una virgola. Ik stel voor een komma in te voegen.
ita nld I bambini vogliono comportarsi come degli adulti. Kinderen willen zich als volwassenen gedragen.
ita nld Hanno legato il ladro ad un'albero. Ze bonden de dief vast aan een boom.
ita nld La macchina è azzurra. De auto is blauw.
ita nld Siamo da sole. We zijn alleen.
ita nld Posso usare il tuo dizionario? Kan ik je woordenboek gebruiken?
ita nld Non è bene sapere quando qualcosa di sgradevole accadrà, per esempio che si andrà dal dentista o in Francia. Het is niet goed te weten dat iets onaangenaams ons zal overkomen, zoals bijvoorbeeld een bezoek aan de tandarts, of aan Frankrijk.
ita nld Tom ha risposto alla domanda correttamente. Tom heeft de vraag juist beantwoord.
ita nld Loro sono andati a Chicago in auto. Ze zijn met de auto naar Chicago gegaan.
ita nld Tutto ciò che brilla non è oro. Het is niet alles goud wat er blinkt.
ita nld È a casa. Hij is thuis.
ita nld Questo succedeva spesso in estate. Dit gebeurde vaak in de zomer.
ita nld L'acqua gela a zero gradi Celsius. Water bevriest bij nul graden Celsius.
ita nld Devo trovarlo. Ik moet het vinden.
ita nld Nonno parla molto lentamente. Opa spreekt heel traag.
ita nld Tom non ha mangiato nulla ieri. Tom heeft gisteren niets gegeten.
ita nld La fretta fa i gattini ciechi. Haastige spoed is zelden goed.
ita nld È di tua responsabilità. Dat is jouw verantwoordelijkheid.
ita nld Ogni mela è rossa. Elke appel is rood.
ita nld Mia figlia vuole un piano. Mijn dochter wil een piano.
ita nld Devo mettere il mio orologio avanti di due minuti. Ik moet mijn horloge twee minuten vooruit zetten.
ita nld Scenda alla prossima fermata. Stap uit bij de volgende halte.
ita nld In generale gli uomini sono più alti delle donne. In het algemeen zijn mannen langer dan vrouwen.
ita nld Seguo Charlie. Ik ben Charlie.
ita nld La mia nuova morosa è cinese. Mijn nieuwe vriendin is Chinees.
ita nld Siamo preparati. Wij zijn er klaar voor.
ita nld Dov'è il mio ufficio? Waar is mijn kantoor?
ita nld Il castello è impressionante. Het kasteel is indrukwekkend.
ita nld Non parlo inglese a casa mia. Ik spreek geen Engels thuis.
ita nld Tom ha detto il perché? Heeft Tom gezegd waarom?
ita nld Perché sei venuto a visitare l'Inghilterra? Waarom ben je Engeland komen bezoeken?
ita nld Tom aiutò Mary. Tom hielp Maria.
ita nld Volevo delle scarpe rosse. Ik wilde rode schoenen.
ita nld Posso usare questa bici? Mag ik deze fiets gebruiken?
ita nld Tu sei ancora sposato? Ben je nog altijd gehuwd?
ita nld Dov'è il gabinetto? Waar is de plee?
ita nld Sembri pallido oggi. Je ziet er bleek uit vandaag.
ita nld Lui sta lavando la macchina. Hij is de auto aan het wassen.
ita nld La donna è quasi sorda. De vrouw is bijna doof.
ita nld Potresti dormire sull'amaca. Je zou in de hangmat kunnen slapen.
ita nld Loro hanno bisogno di aiuto. Zij hebben hulp nodig.
ita nld Giro a sinistra al primo semaforo? Draai ik naar links aan het eerste verkeerslicht?
ita nld Mary perse la chiave. Maria is de sleutel kwijt.
ita nld A questo libro mancano due pagine. Er ontbreken twee bladzijdes uit dit boek.
ita nld Vuole cancellare i brutti ricordi. Hij wil slechte herinneringen uitwissen.
ita nld Hanno passato la notte insieme. Ze brachten de nacht samen door.
ita nld Preferisco la fantascienza. Sciencefiction bevalt me meer.
ita nld Ho eliminato l'app. Ik heb de app verwijderd.
ita nld Io sono fiera dei miei figli. Ik ben trots op mijn kinderen.
ita nld La guerra cominciò tre anni più tardi. De oorlog begon drie jaar later.
ita nld Alzarsi presto è buono per la salute. Vroeg opstaan is goed voor de gezondheid.
ita nld L'acqua è vita. Water is leven.
ita nld Dove stai andando? Waar ga je heen?
ita nld Per piacere, mi mandi una lettera. Stuur mij een brief alstublieft.
ita nld So giocare a tennis. Ik kan tennissen.
ita nld Lui sembra onesto. Hij lijkt eerlijk te zijn.
ita nld Mi sentivo solo. Ik voelde me alleen.
ita nld Manchi solo tu per questo film! Alleen jij ontbreekt voor die film!
ita nld Questo è un fiore? Dit is een bloem?
ita nld Io sono orgogliosa dei miei figli. Ik ben trots op mijn kinderen.
ita nld Tom lavora. Tom werkt.
ita nld Non ho riconosciuto la melodia. Ik kende die melodie niet.
ita nld L'autobus si ferma qui? Stopt de bus hier?
ita nld Tom non beve più. Tom drinkt niet meer.
ita nld Il mercurio è davvero un metallo? Is kwikzilver echt een metaal?
ita nld Questo mese ho pochi soldi. Ik zit een beetje krap bij kas deze maand.
ita nld Sono sicuro. Ik weet het zeker.
ita nld Ripassami la palla. Gooi de bal terug naar mij.
ita nld Vive in una piccola casa accogliente Hij woont in een klein gerieflijk huis.
ita nld Io non riesco a vivere senza di te. Zonder jou kan ik niet leven.
ita nld Sono il fratello maggiore di Tom. Ik ben Toms oudste broer.
ita nld Noi avevamo freddo. We hadden het koud.
ita nld Hai vinto? Heb je gewonnen?
ita nld Questo percorso è pericoloso. Dit pad is gevaarlijk.
ita nld Tu giochi a tennis? Speel je tennis?
ita nld Funziona veramente. Het werkt echt.
ita nld Mio padre morì quando avevo sette anni. Mijn vader stierf toen ik zeven was.
ita nld L'incidente ha causato la morte di numerose persone. Door het ongeluk zijn er veel doden gevallen.
ita nld Tu sei la cosa migliore che mi sia mai capitata. Jij bent het beste wat me ooit overkomen is.
ita nld Ho un visto turistico. Ik heb een toeristenvisum.
ita nld Questa tecnologia è una cosa incredibile! Deze technologie is iets ongelofelijks.
ita nld L'albero è alto. De boom is hoog.
ita nld Non frenare all'improvviso. Rem niet plotseling
ita nld È infermiera. Ze is verpleegster.
ita nld Oggi è il primo giorno del resto della vostra vita. Vandaag is het de eerste dag van de rest van je leven.
ita nld Questa bandiera è molto bella. Deze vlag is heel mooi.
ita nld Stai cercando un lavoro? Zoek je een baan?
ita nld È il più anziano. Hij is de oudste.
ita nld Mi piacerebbe dire di sì, però... Ik wil graag ja zeggen, maar...
ita nld Lui ha fatto i suoi compiti. Hij heeft zijn huiswerk gemaakt.
ita nld Mi piace il gelato al cioccolato. Ik hou van chocoladeijs!
ita nld Il treno ad alta velocità da Parigi arriva alle dieci. De hogesnelheidstrein uit Parijs zal om tien uur aankomen.
ita nld Lui ha i capelli grigi? Heeft hij grijs haar?
ita nld Dove vivi adesso? Waar woon je nu?
ita nld È felice. Zij is gelukkig.
ita nld La sua pelle è bianca come la neve. Haar huid is wit, zo wit als sneeuw.
ita nld Nostro figlio abita a Monaco. Onze zoon woont in München.
ita nld Lava la bicicletta ogni settimana. Hij wast de fiets elke week.
ita nld Tom continuava ad interrompermi. Tom ging verder met me te onderbreken.
ita nld L'ho visto giocare a basket. Ik zag hem basketballen.
ita nld Babbo Natale era in piedi in giardino. De kerstman stond in de tuin.
ita nld Loro leggono un libro. Ze lezen een boek.
ita nld Mio padre è morto quando avevo sette anni. Mijn vader stierf toen ik zeven was.
ita nld Stasera andiamo in chiesa. Vanavond gaan we naar de kerk.
ita nld Lascialo chiuso. Laat het dicht.
ita nld Lui ha riparato il suo ferro da stiro. Hij heeft zijn strijkijzer hersteld.
ita nld Mi lasci pagare la cena. Laat mij voor het diner betalen.
ita nld Senza il vostro aiuto sarei annegato. Zonder uw hulp was ik verdronken.
ita nld Sto andando fuori. Ik ga naar buiten.
ita nld Noi possiamo aiutarti. Wij kunnen je helpen.
ita nld Ho tredici gatti. Ik heb dertien katten.
ita nld Ho un po' notizie per te! Ik heb nieuws voor je!
ita nld Mary è nevrotica. Mary is neurotisch.
ita nld Tu abiti vicino alla diga. Je woont dicht bij de dijk.
ita nld Sono rimasta a casa. Ik ben thuis gebleven.
ita nld Sei vicino a me, adesso tutto va bene. Je staat aan mijn kant, nu is alles goed.
ita nld Di chi sono quei libri? Van wie zijn die boeken?
ita nld Ho un gatto e un cane. Ik heb een kat en een hond.
ita nld Tom ha ragione al 100%. Tom heeft 100% gelijk.
ita nld Parlavo. Ik sprak.
ita nld Anch'io voglio venire! Ook ik wil komen.
ita nld Chi sono io per criticarlo? Wie ben ik om hem te bekritiseren?
ita nld Tom ha un'altra ragazza. Tom heeft een andere vriendin.
ita nld Da quanto tempo vive a Via del Parco? Hoe lang woon je al in de Parkstraat?
ita nld Lui è un buongustaio. Hij is een lekkerbek.
ita nld Io sono finlandese, però parlo anche lo svedese. Ik ben Fins maar ik spreek ook Zweeds
ita nld Io ero in montagna. Ik was in de bergen.
ita nld L'alcol è pericoloso. Alcohol is gevaarlijk.
ita nld Io voglio solamente salvare il pianeta. Ik wil gewoon de planeet redden.
ita nld Ogni cosa indicava questa risposta. Alles verwees naar dit antwoord.
ita nld Tom si sposò con una ragazza ricca di Boston. Tom is getrouwd met een rijk meisje uit Boston.
ita nld Tu cosa impari a scuola? Wat leer je op school?
ita nld Io penso che dipenda dal contesto. Ik denk dat dat van de context afhangt.
ita nld A volte Tom appare in TV. Tom komt nu en dan op tv.
ita nld La baciai in fronte. Ik kuste haar op haar voorhoofd.
ita nld Questo caffè è troppo amaro. Deze koffie is te bitter.
ita nld Non c'è di che. Graag gedaan.
ita nld Io non lo conosco. Ik ken hem niet.
ita nld Cantava. Zij zong.
ita nld Ha ragione? Heeft hij gelijk?
ita nld L'auto è gialla. De auto is geel.
ita nld È nel frigo. Het is in de koelkast.
ita nld Ci sono riviste inglesi in questa biblioteca? Zijn er Engelse tijdschriften in deze bibliotheek?
ita nld Non l'ho sentito bussare. Ik had u niet horen kloppen.
ita nld Meg ha trovato un quadrifoglio. Meg heeft een klavertjevier gevonden.
ita nld Ascolta tuo padre. Luister naar je vader.
ita nld Lavoro in una banca. Ik werk bij een bank.
ita nld Tu sei libera stasera? Ben je vanavond vrij?
ita nld Non sono un filologo. Ik ben geen taalkundige.
ita nld Sono insegnanti. Zij zijn leraren.
ita nld Tutto è gratuito. Alles is gratis.
ita nld Chi è libera? Wie is er vrij?
ita nld Tom pensa che Mary sia ancora a Boston. Tom denkt dat Maria nog altijd in Boston is.
ita nld Ero in ritardo per la scuola. Ik was te laat op school.
ita nld Scacco matto! Schaakmat!
ita nld Tu pensi troppo. Je denkt te veel.
ita nld Io ho un sogno. Ik heb een droom.
ita nld Hai un vocabolario dell'esperanto? Heb je een Esperantowoordenboek?
ita nld È perfetto. Dat is perfect.
ita nld C'è sempre il sole in Italia. Het is altijd zonnig in Italië.
ita nld A cosa è allergico Tom? Waar is Tom allergisch voor?
ita nld La Namibia è uno Stato africano. Namibië is een Afrikaanse staat.
ita nld Lui non è italiano? Is hij niet Italiaans?
ita nld Abito accanto a lei. Ik woon naast haar.
ita nld Io non ricordo esattamente. Ik herinner het mij niet juist.
ita nld Conosci qualche buon ristorante qui vicino? Kent u een goed restaurant in deze buurt?
ita nld Qualunque cosa tu dica, lo farò a modo mio. Zeg wat je wilt, maar ik doe toch mijn eigen zin!
ita nld Lui ha paura del mare. Hij is bang van de zee.
ita nld Io abito in un appartamento. Ik woon in een appartement.
ita nld Io sono uno zombie! Ik ben een zombie!
ita nld Ha risposto in maniera maleducata. Hij antwoordde op een onbeschofte manier.
ita nld Io voglio essere in grado di parlare inglese. Ik wil Engels kunnen spreken.
ita nld A loro piace danzare. Ze houden van dansen.
ita nld Benvenute! Welkom!
ita nld A me piace il vino rosso. Ik hou van rode wijn.
ita nld Non tutti gli uccelli sanno volare. Niet alle vogels kunnen vliegen.
ita nld Io non parlo il catalano. Ik spreek geen Catalaans.
ita nld Non torneremo mai a casa. We zullen nooit naar huis terugkeren.
ita nld Non capisco molto a riguardo. Ik versta er niet veel van.
ita nld Ho un laptop. Ik heb een laptop.
ita nld Lui è aggressivo. Hij is agressief.
ita nld Ehi! Aspetta! Hé! Momentje!
ita nld Gli ha dato un orologio. Ze gaf hem een horloge.
ita nld Io ho ricevuto molta posta questa mattina. Ik had veel post vanmorgen.
ita nld Quando una donna ha una scelta tra amore e ricchezza, cerca sempre di scegliere entrambi. Als een vrouw de keuze heeft tussen liefde en rijkdom, probeert ze altijd beide te kiezen.
ita nld L'albero è malato. De boom is ziek.
ita nld La mia fidanzata è cinese. Mijn vriendin is Chinees.
ita nld Grazie, è tutto. Bedankt, dat is alles.
ita nld Ero da solo in aula. Ik was alleen in het lokaal.
ita nld Tu sei una vera strega. Jij bent een echte heks.
ita nld Lui compra del pane. Hij koopt brood.
ita nld Domani è domenica. Morgen is het zondag.
ita nld Ti amo! Ik hou van je!
ita nld Per chi lavora lui? Voor wie werkt hij?
ita nld Hai mai scalato il Monte Fuji? Heb je de berg Fuji als eens beklommen?
ita nld È il mio primo amore. Ze is mijn eerste liefde.
ita nld Ha lasciato l'impresa. Ze heeft de firma verlaten.
ita nld Ero un dottore. Ik was geneesheer.
ita nld Oggi è sabato e domani sarà domenica. Vandaag is het zaterdag en morgen zondag.
ita nld Temo che lui sia malato. Ik vrees dat hij ziek is.
ita nld Conto fino a dieci. Ik tel tot tien.
ita nld Non capisco il cinese, però voglio impararlo. Ik versta geen Chinees maar ik wil het graag leren.
ita nld Mia sorella è vedova. Mijn zuster is weduwe.
ita nld Lui è nato in una piccola città dell'Italia. Hij is geboren in een klein stadje in Italië.
ita nld Io conto sul suo aiuto. Ik reken op uw hulp.
ita nld Questo è il libro che stai cercando. Dit is het boek waar je naar op zoek bent.
ita nld Lui mi ha chiesto di aiutarlo. Hij vroeg mij hem te helpen.
ita nld Spero che Tom vinca. Ik hoop dat Tom wint.
ita nld Loro sono professori. Het zijn professoren.
ita nld Tra Europa e Asia non c'è mare. Tussen Europa en Azië ligt geen zee.
ita nld Lo ha schiaffeggiato. Zij sloeg hem in het gezicht.
ita nld Gli attentati non hanno mai cambiato la storia mondiale. Aanslagen hebben nooit de wereldgeschiedenis veranderd.
ita nld Sei la ragione per cui sono qui. Je bent de reden dat ik hier ben.
ita nld Il povero non è quello che ha troppo poco, ma quello che vuole troppo. Een arme is niet hij die te weinig heeft, maar hij die te veel wil.
ita nld Dobbiamo cambiare il nostro piano. We moeten ons plan veranderen.
ita nld Quell'edificio è in costruzione. Het gebouw is op het moment in aanbouw.
ita nld Questa è una statua di Mercurio. Dit is een standbeeld van Mercurius.
ita nld Perché non collaboriamo di più? Waarom werken we niet meer samen?
ita nld Il ristorante è chiuso. Het restaurant is gesloten.
ita nld Grazie, ho capito tutto. Bedankt, ik heb alles begrepen.
ita nld Tom portò a Mary un regalo. Tom bracht een cadeau voor Mary.
ita nld L'ebraico è una lingua difficile. Hebreeuws is een moeilijke taal.
ita nld Tutto era migliore in passato. Vroeger was alles beter.
ita nld Forse qualcosa è cambiato. Misschien is er iets veranderd.
ita nld Sposò un uomo ricco. Ze trouwde met een rijke man.
ita nld Questo succedeva spesso in primavera. Dit gebeurde vaak in de lente.
ita nld Questa scrivania è usata da lui. Dit bureau wordt door hem gebruikt.
ita nld Il pavone maschio ha le piume della coda colorate. De mannelijke pauw heeft kleurige staartveren.
ita nld Io devo andare, è tardi! Ik moet ervandoor. Het is laat!
ita nld Ho un fratello gemello. Ik heb een tweelingbroer.
ita nld Tom sembra esausto. Tom ziet er uitgeput uit.
ita nld Io sono il nuovo partner di Tom. Ik ben Toms nieuwe partner.
ita nld Ho voglia di prendere un po' d'aria fresca. Ik wil wat frisse lucht inademen.
ita nld Lei ha più libri. Ze heeft meer boeken.
ita nld Mi serve solo un minuto. Ik heb alleen een minuut nodig.
ita nld Noi siamo felici. We zijn gelukkig.
ita nld L'italiano è una lingua musicale. Italiaans is een muzikale taal.
ita nld La maggior parte degli studenti si stanno preparando per gli esami finali. De meeste studenten bereiden zich voor voor de eindexamens.
ita nld Di lui non so altro che il nome. Ik weet niets van hem, behalve zijn naam.
ita nld Io vengo dal Giappone. Ik kom uit Japan.
ita nld Dammi la chiave di questo castello! Geef me de sleutel van dit kasteel!
ita nld Io l'ho persa. Ik ben het kwijtgeraakt.
ita nld Tom ti pagherà. Tom zal je betalen.
ita nld Stavo scherzando. Ik maakte een grapje.
ita nld Il suo sangue bolle. Zijn bloed kookt.
ita nld Natasha è un nome russo. Natasja is een Russische naam.
ita nld Lui non è mai stato all'estero. Hij is nog nooit in het buitenland geweest.
ita nld Noi abbiamo abbastanza tempo. Wij hebben genoeg tijd.
ita nld Non ci sono regole. Er zijn geen regels.
ita nld Una volta, Zhuangzi sognò di essere una farfalla, ma quando si svegliò, non era sicuro se era Zhuangzi che aveva sognato di essere una farfalla o se era una farfalla che ora stava sognando di essere Zhuangzi. Eens droomde Zhuangzi dat hij een vlinder was, maar toen hij wakker werd, was hij niet zeker of hij Zhuangzi was die gedroomd had een vlinder te zijn, of dat hij een vlinder was die nu droomde Zhuangzi te zijn.
ita nld Non so che cosa sia. Ik weet niet wat dat is.
ita nld Le è piaciuta quella cena? Vond zij dit diner lekker?
ita nld So quello che voglio fare. Ik weet wat ik wil doen.
ita nld State nuotando. Jullie zijn aan het zwemmen.
ita nld Io mi sentivo molto felice. Ik voelde me zeer gelukkig.
ita nld Il doppio di sette è quattordici. Twee maal zeven is veertien.
ita nld Vorrei dare un'occhiata alla vostra collezione di francobolli. Ik wou graag uw postzegelverzameling zien.
ita nld Siete bambine. Jullie zijn kinderen.
ita nld Buffone! Clown!
ita nld Sono sempre andata molto d'accordo con Tom. Ik kon altijd goed opschieten met Tom.
ita nld Tom lavorò. Tom werkte.
ita nld Smettila di disturbare tuo padre! Hou op met uw vader te storen.
ita nld Noi abbiamo ospiti. We hebben gasten.
ita nld Vivo accanto a lei. Ik woon naast haar.
ita nld Tom non è un santo. Tom is geen heilige.
ita nld I palestinesi hanno il diritto di avere una terra? Hebben de Palestijnen recht op een land?
ita nld Se piove domani resteremo a casa. Als het morgen regent, blijven we thuis.
ita nld La rivolta peggiore era a Chicago. De ergste opstand had in Chicago plaats.
ita nld Io parlo arabo. Ik spreek Arabisch.
ita nld Portalo da qualche parte. Neem hem ergens mee naartoe.
ita nld Sei mai stato in America? Zijt ge al eens in Amerika geweest?
ita nld Che vento forte! Wat een harde wind!
ita nld È la vittima di questo incidente. Zij is het slachtoffer van dit incident.
ita nld Mi serve una sfida. Ik heb een uitdaging nodig.
ita nld Ciao Mimi! Come stai? Hoi Mimi! Hoe gaat het?
ita nld Non c'era nessuno nella camera. Er was niemand in de kamer.
ita nld Questo è l'orologio che ho comprato ieri. Dit is het horloge dat ik gisteren gekocht heb.
ita nld Devi tenere pulita la tua stanza. Je moet je kamer schoon houden.
ita nld Mi chiamo Ivan. Ik heet Ivan.
ita nld Non vi piacciono le mele? Hou je niet van appels?
ita nld Questa principessa è nel castello. Deze prinses is in het kasteel.
ita nld Sono un dottore. Ik ben arts.
ita nld Quanto ti serve? Hoeveel hebt ge nodig?
ita nld Io vorrei imparare a suonare il banjo. Ik zou graag banjo willen leren spelen.
ita nld Loro sciano. Zij skiën.
ita nld Io sono cieco. Ik ben blind.
ita nld Chi ha risposto al telefono? Wie heeft de telefoon beantwoord?
ita nld Questa lettera è stata scritta da Ken? Was deze brief geschreven door Ken?
ita nld Io non mi aspetto niente da te. Ik verwacht niets van jou.
ita nld Le donne sono belle. Vrouwen zijn mooi.
ita nld C'è un messaggio per te. Hier is een bericht voor jou.
ita nld Continua a scavare. Blijf graven.
ita nld Da stamattina, ho letto tre libri. Sinds vanmorgen heb ik drie boeken gelezen.
ita nld Noi siamo i migliori. Wij zijn de besten.
ita nld Lui compra dei vestiti. Hij koopt kleding.
ita nld Ho ordinato questi libri dalla Germania. Ik heb deze boeken in Duitsland besteld.
ita nld Il tuo nome, per piacere. Je naam, alsjeblieft.
ita nld Io penso che Tom dorma. Ik denk dat Tom slaapt.
ita nld A me piacerebbe vivere in Francia. Ik zou graag in Frankrijk wonen.
ita nld La Sicilia e la Sardegna sono isole italiane. Sicilië en Sardinië zijn Italiaanse eilanden.
ita nld L'ho visto attraversare la strada. Ik zag hem de straat oversteken.
ita nld Vittoria o morte! De overwinning of de dood!
ita nld Il ghiaccio sul lago è troppo sottile per sopportare il vostro peso. Het ijs op het meer is te dun om uw gewicht te dragen.
ita nld Esagerai. Ik heb overdreven.
ita nld Emily ha scritto la frase. Emily heeft de zin geschreven.
ita nld Boston è umida oggi. Boston is vochtig vandaag.
ita nld Il Sangiovese è un vino italiano. Sangiovese is een Italiaanse wijn.
ita nld Le sorelle sono entrambe bionde. Beide zussen zijn blondines.
ita nld Domani è il mio compleanno. Morgen ben ik jarig.
ita nld Il mio laptop è rotto. Mijn laptop is kapot.
ita nld Tom ha dei problemi. Tom heeft problemen.
ita nld Lui ha aperto le gabbie. Hij opende de kooien.
ita nld Comprami 4 grandi patate. Koop vier grote aardappelen voor me.
ita nld Noi eravamo felici. Wij waren gelukkig.
ita nld Se piove domani rimarremo a casa. Als het morgen regent, blijven we thuis.
ita nld Io sono nato a Hiroshima nel 1945. Ik ben in 1945 in Hiroshima geboren.
ita nld Loro sono creativi. Ze zijn creatief.
ita nld Tu sai quand'è il compleanno di Tom? Weet je wanneer het de verjaardag van Tom is?
ita nld Parlate inglese? Spreekt u Engels?
ita nld Qual è la capitale della Grecia? Wat is de hoofdstad van Griekenland?
ita nld Mario è un cittadino italiano. Mario is Italiaans staatsburger.
ita nld Ti prego, non piangere. Niet huilen alsjeblieft.
ita nld Non suono il pianoforte. Ik speel geen piano.
ita nld Sua moglie è francese. Zijn vrouw is Franse.
ita nld Chiama un dottore, per favore. Roep alstublieft een dokter.
ita nld Io ho molti libri. Ik heb veel boeken.
ita nld Roma è una città vecchia. Rome is een oude stad.
ita nld Voi volete danzare? Willen jullie dansen?
ita nld C'è una mela sopra la scrivania. Er ligt één appel op de tafel.
ita nld C'erano molte persone nel parco. Er waren veel mensen in het park.
ita nld Mettevano insieme tutti i ragazzi. Ze hebben al de jongens samen geplaatst.
ita nld Oh sì, noi amiamo la voce del computer! O ja, wij houden van de computerstem!
ita nld Il ragazzo non cambiò opinione. De jongen veranderde niet van gedacht.
ita nld Non riesco a vivere senza Tom. Ik kan niet leven zonder Tom.
ita nld Vogliamo diventare famose. Wij willen beroemd worden.
ita nld Io sono così grassa. Ik ben zo dik.
ita nld Cos'hai fatto questa settimana? Wat hebt ge gedaan deze week?
ita nld Non sei stanco? Ben je niet moe?
ita nld Dobbiamo prendere quel bus. We moeten die bus nemen.
ita nld Lui prende sempre vantaggio dagli errori fatti dai suoi rivali. Hij haalt altijd voordeel uit de gemaakte fouten van zijn tegenstanders.
ita nld Tu sembri molto pallida. Ge ziet er heel bleek uit.
ita nld "Amo viaggiare." "Anch'io." "Ik reis graag." "Ik ook."
ita nld Hai da accendere? Hebt ge een aansteker?
ita nld Apre la finestra. Hij doet het venster open.
ita nld Non voglio morire adesso. Ik wil nu niet dood.
ita nld Odio la politica. Ik haat politiek.
ita nld Il terremoto ad Haiti fu un disastro. De aardbeving in Haïti was een ramp.
ita nld Ha scritto un libro sulla Cina. Hij heeft een boek geschreven over China.
ita nld Ieri ha scritto una lettera. Gisteren heeft hij een brief geschreven.
ita nld Cosa farebbero senza di noi? Wat zouden zij zonder ons doen?
ita nld È attraente. Ze is aantrekkelijk.
ita nld Conto sul vostro aiuto. Ik reken op jullie hulp.
ita nld Noi siamo soli. We zijn alleen.
ita nld Alcune rane dell'America Meridionale sono velenose. Sommige kikkers in Zuid-Amerika zijn giftig.
ita nld Non parlo francese. Ik spreek geen Frans.
ita nld Vive in una casa enorme. Zij woont in een enorm huis.
ita nld Tom è arrivato a casa alle 2:30. Tom kwam om half drie thuis aan.
ita nld Perché non posso cantare come loro? Waarom kan ik niet zingen zoals zij?
ita nld Il premier ha effettuato una visita formale alla Casa Bianca. De minister-president bracht een formeel bezoek aan het Witte Huis.
ita nld Sono ateo. Ik ben een atheïst.
ita nld La strada principale è piena di ragazze in kimono. De hoofdstraat is vol met meisjes in kimono.
ita nld Quanto tempo dura il volo? Hoelang duurt de vlucht?
ita nld Ha violato una legge. Hij heeft een wet overtreden.
ita nld Non c'è mare tra l'Europa e l'Asia. Tussen Europa en Azië ligt geen zee.
ita nld Lucidati le scarpe prima di uscire. Poets je schoenen vooraleer weg te gaan.
ita nld Questo succedeva spesso in inverno. Dit gebeurde vaak in de winter.
ita nld Tom comprò una bottiglia di aceto balsamico a Modena. Tom kocht een fles balsamico-azijn in Modena.
ita nld Che cosa sta facendo Tom in cucina? Wat doet Tom in de keuken?
ita nld Vive con i suoi genitori. Hij woont bij zijn ouders.
ita nld "In una notte", ha aggiunto Dima. "In één nacht," voegde Dima eraan toe.
ita nld Ho lezione domani. Ik heb morgen les.
ita nld Manca qualcosa. Er ontbreekt iets.
ita nld Perché sei così stanca? Waarom ben je zo moe?
ita nld Io non fumo. Ik rook niet.
ita nld Io ho chiuso tutte e sei le finestre. Ik heb alle zes de vensters gesloten.
ita nld Stavo fumando. Ik was aan het roken.
ita nld Possiamo contare su di lui per un aiuto finanziario. We kunnen op hem rekenen voor financiële hulp.
ita nld Lui continuò il suo lavoro dopo una breve pausa. Na een korte pauze begon hij opnieuw te werken.
ita nld Il matrimonio gay è un problema molto discusso. Het homohuwelijk is onderwerp van veel discussies.
ita nld C'è un dottore a bordo. Is er een arts aan boord?
ita nld C'è qualche problema? Is er een probleem?
ita nld Io sto tossendo. Ik ben aan het hoesten.
ita nld Quanto sei alto? Hoe lang bent u?
ita nld Vorrei danzare con te. Ik wil graag met je dansen.
ita nld Non sappiamo il perché. We weten niet waarom.
ita nld Io vidi cinque uomini. Ik zag vijf mannen.
ita nld Disse "Sì". Hij zei ja.
ita nld Noi mettiamo raramente dello zucchero nel nostro caffè. We doen zelden suiker in onze koffie.
ita nld Oggi ho deciso di imparare l'esperanto. Ik heb vandaag besloten Esperanto te leren.
ita nld Prendemmo in affitto l'appartamento. We huurden het appartement.
ita nld Il bambù si sta piegando con il peso della neve. De bamboe buigt onder het gewicht van de sneeuw.
ita nld Il Lesotho è completamente circondato dal Sudafrica. Lesotho is volledig omringd door Zuid-Afrika.
ita nld A me piacerebbe giocare a golf. Ik zou graag golf spelen.
ita nld Mi piacciono le rose rosse. Ik vind rode rozen leuk.
ita nld Io non conosco la verità. Ik ken de waarheid niet.
ita nld Davvero? Echt?
ita nld Parlo inglese, un po' di italiano e spagnolo. Ik spreek Engels, een beetje Italiaans en Spaans.
ita nld Sono giovane. Ik ben jong.
ita nld C'è un medico a bordo. Is er een arts aan boord?
ita nld No, perché? Nee, waarom?
ita nld La fortuna aiuta gli audaci. Het geluk staat de dapperen bij.
ita nld Il cane nero correva. De zwarte hond rende.
ita nld Lui parla nel sonno. Hij praat in zijn slaap.
ita nld Non lavoro di domenica. Ik werk niet op zondag.
ita nld Mi piacerebbe vederti prima di lasciare l'Europa. Ik zou u graag zien voor ik naar Europa vertrek.
ita nld Desiderate andare al cinema o al teatro? Willen jullie naar de film of naar het theater?
ita nld Quanto è distante da qui? Hoe ver is het van hier?
ita nld I gatti possono vedere anche in luoghi bui. Katten kunnen zelfs op donkere plaatsen zien.
ita nld Mia mamma mi aiuta molto. Mijn moeder helpt mij veel.
ita nld Noi dobbiamo tutti morire. We moeten allen sterven.
ita nld Non visiterà mai più la città. Hij gaat de stad nooit meer bezoeken.
ita nld Non è mai stato all'estero. Hij is nog nooit in het buitenland geweest.
ita nld Non dimenticatevi di noi! Vergeet ons niet!
ita nld Sta risparmiando per andare all'estero. Ze spaart om naar het buitenland te trekken.
ita nld Io provavo a parlare in cinese e il signor Wang provava a parlare in francese. Ik probeerde in het Chinees te praten en mijnheer Wang probeerde in het Frans te praten.
ita nld La conoscenza è la potenza. Kennis is macht.
ita nld Lei sembra sempre pallida. Ze ziet er altijd bleek uit.
ita nld Io sono molto rilassato. Ik ben heel relaxed.
ita nld Che arrogante! Hoe arrogant!
ita nld Lui si è dovuto ritirare. Hij moest zich terugtrekken.
ita nld Loro sono soli. Zij zijn alleen.
ita nld Io vorrei danzare con te. Ik wil graag met je dansen.
ita nld Tu parli italiano? Spreek je Italiaans?
ita nld Questa frase è sbagliata. Deze zin is verkeerd.
ita nld Tom inalò. Tom inhaleerde.
ita nld Sono un fisico. Ik ben een natuurkundige.
ita nld L'amichetto svogliato di Beth le ha chiesto di fargli i compiti di storia. Het luie vriendje van Beth vroeg haar zijn geschiedeniswerk te maken.
ita nld Non ci sono errori nella tua composizione. Er staan geen fouten in je opstel.
ita nld Alcune persone hanno paura dei ragni. Sommige mensen zijn bang voor spinnen.
ita nld La storia sembra essere vera. Dat verhaal lijkt waar te zijn.
ita nld La distinzione non è sempre precisa. Het onderscheid is niet altijd precies.
ita nld Io ho paura di morire. Ik ben bang om dood te gaan.
ita nld Tom è ancora in cucina. Tom is nog steeds in de keuken.
ita nld Questa borsa è mia. Deze tas is van mij.
ita nld Mio padre mi ucciderà. Mijn vader gaat me vermoorden.
ita nld Lui ha bevuto una birra. Hij dronk een biertje.
ita nld Penso che dipenda dal contesto. Ik denk dat dat van de context afhangt.
ita nld C'è una mela sul tavolo. Er ligt een appel op tafel.
ita nld Sta invecchiando. Hij wordt ouder.
ita nld Oggi è il 18 giugno ed è il compleanno di Muiriel! Vandaag is het 18 juni en het is de verjaardag van Muiriel!
ita nld Voglio morire con Getter Jaani. Ik wil met Getter Jaani sterven.
ita nld Il cane è verde e bello. De hond is groen en mooi.
ita nld Siamo in mezzo alla nebbia! We bevinden ons in de mist.
ita nld Sono passati sei anni da quando ho iniziato a studiare l'inglese. Het is zes jaar geleden dat ik begonnen ben Engels te studeren.
ita nld Non ascoltare quest'uomo. Luister niet naar die man.
ita nld La capitale dell'India è Nuova Delhi. De hoofdstad van India is New Delhi.
ita nld Dov'è tuo fratello? Waar is je broer?
ita nld Hai ricevuto la mia lettera? Hebt ge mijn brief ontvangen?
ita nld Divertiti alla festa, John. Veel plezier op het feestje, John.
ita nld A che ora è il volo? Hoe laat is de vlucht?
ita nld Karl Marx ha detto: "Lavoratori di tutto il mondo, unitevi!" Karl Marx zei: ''Proletariërs aller landen, verenigt u''!
ita nld Quello non è un arancio. Dat is geen sinaasappelboom.
ita nld Starò qui finché non ritorni. Ik blijf hier tot je terugkomt.
ita nld Ero molto stanca oggi. Ik was heel moe vandaag.
ita nld Lui cantò una canzone. Hij zong een lied.
ita nld Il mio amico studia coreano. Mijn vriend leert Koreaans.
ita nld Congratulazioni! Gefeliciteerd.
ita nld Quello può aspettare. Dat kan wachten.
ita nld Kate ha fatto una crostata di mele. Kate heeft een appeltaart gebakken.
ita nld Io sono restata a casa. Ik ben thuis gebleven.
ita nld Sono un'insegnante di giapponese. Ik ben leraar Japans.
ita nld Perché sei stato in silenzio per tutto il tempo? Waarom was je de hele tijd stil?
ita nld È stata un'idea stupida. Dat was een dom idee.
ita nld San Valentino viene celebrato in febbraio. Valentijnsdag wordt gevierd in februari.
ita nld I tempi stanno cambiando. Tijden veranderen.
ita nld Lei ha i capelli corti. Ze heeft kort haar.
ita nld Sai guidare un'automobile? Kun je autorijden?
ita nld Ho tempo. Ik heb tijd.
ita nld Vista da lontano sembrava un volto umano. Vanuit de verte gezien zag het eruit als een menselijk gezicht.
ita nld La terra gira attorno al sole. De aarde draait rond de zon.
ita nld Francesca aiuta Paolo. Francesca helpt Paolo.
ita nld Tom non ha amici. Tom heeft geen vrienden.
ita nld La vita è un regalo. Het leven is een geschenk.
ita nld È bella. Zij is mooi.
ita nld Siete fratelli? Zijn jullie broers?
ita nld Io vorrei abitare in Francia. Ik zou graag in Frankrijk wonen.
ita nld Sei malato! Je bent ziek!
ita nld Mary progetta vestiti. Maria ontwerpt jurken.
ita nld Parlo irlandese. Ik spreek Iers.
ita nld Tom vi ama! Tom houdt van u!
ita nld Lasciò l'Africa per sempre. Hij heeft Afrika voorgoed verlaten.
ita nld Abbiamo finito la benzina. Onze benzine is op.
ita nld Spiacente, non posso restare a lungo. Sorry, ik kan niet lang blijven.
ita nld Io ho comprato del pane fresco. Ik heb vers brood gekocht.
ita nld Ti fa male spesso la testa? Heb je dikwijls hoofdpijn?
ita nld Abbiamo fatto colazione. We hebben ontbeten.
ita nld Ti prego, non morire! Ga alsjeblieft niet dood!
ita nld Sei la fidanzata di Tom? Ben jij Toms vriendin?
ita nld Ammise che era vero. Hij gaf toe dat het waar was.
ita nld È primavera. Het is voorjaar.
ita nld Diffondi l'esperanto! Verspreid het Esperanto!
ita nld Che mangiamo questa sera? Wat eten we vanavond?
ita nld Io sono Susan Greene. Ik ben Susan Greene.
ita nld L'inferno è lastricato di buone intenzioni. De hel is geplaveid met goede bedoelingen.
ita nld Chi tace acconsente. Wie zwijgt, stemt toe.
ita nld Alla fine non è poi così male. Al bij al is het niet zo erg.
ita nld Lei ha il raffreddore. Ze heeft een verkoudheid.
ita nld Io preferisco fare una doccia di mattina. Ik douche liever 's morgens.
ita nld Il geyser esplode con dell'acqua calda ogni due ore. De geiser spuit om de twee uur heet water.
ita nld Solitamente mi alzo alle sei. Ik sta gewoonlijk op om 6 uur.
ita nld Volete ballare? Willen jullie dansen?
ita nld Lei non è gelosa. Ze is niet jaloers.
ita nld Uno più due equivale a tre. Eén plus twee is gelijk aan drie.
ita nld Questo fiume arriva fino a New Orleans. Deze rivier vloeit helemaal tot in New Orleans.
ita nld Tom non sapeva questo. Tom wist dat niet.
ita nld Smettila di chiamarmi così. Stop met mij zo te noemen.
ita nld Nuotava. Hij zwom.
ita nld A me non piace la scienza. Ik hou niet van wetenschap.
ita nld Il mio nome è Wang. Mijn naam is Wang.
ita nld Il fratello di mia madre è mio zio. De broer van mijn moeder is mijn oom.
ita nld L'uomo è l'unico animale che può parlare. De mens is het enige dier dat in staat is te spreken.
ita nld Dov'è Laurie? Waar is Laurie?
ita nld Posso entrare? Mag ik binnenkomen?
ita nld Penso di essere innamorata. Ik denk dat ik verliefd ben.
ita nld Non sono sordo. Ik ben niet doof.
ita nld Avresti dovuto ascoltarmi. Je had naar mij moeten luisteren.
ita nld Questi cani sono grandi. Deze honden zijn groot.
ita nld Questo fiore è molto bello. Deze bloem is erg mooi.
ita nld Buongiorno, dottore! Goedemorgen, dokter!
ita nld Benvenuto all'inferno! Welkom in de hel!
ita nld Il tuo gatto è nero. Jouw kat is zwart.
ita nld Gli sparo. Ik ga hem neerschieten.
ita nld Che fai? Wat doe je?
ita nld L'Estonia ha il suo proprio inno. Estland heeft zijn eigen volkslied.
ita nld Io sono irlandese. Ik ben Iers.
ita nld Ti piace camminare a piedi nudi? Hou je ervan om barrevoets te lopen?
ita nld Sono appena tornato da scuola. Ik ben net terug uit school.
ita nld Non sono d'accordo. Ik ben het niet eens.
ita nld Perché lei non mi ama più? Waarom houdt ze niet meer van me?
ita nld Tom non sa quando verrà Mary. Tom weet niet wanneer Marie zal komen.
ita nld Carol ha visitato Boston il mese scorso. Carol heeft vorige maand Boston bezocht.
ita nld Ho appena iniziato. Ik ben zojuist begonnen.
ita nld Mia madre mise la torta nel frigorifero. Mijn moeder heeft de taart in de koelkast gelegd.
ita nld Ti piace la musica italiana? Hou je van Italiaanse muziek?
ita nld Parla tedesco? Spreek je Duits?
ita nld Loro sono tutte speciali. Ze zijn allemaal speciaal.
ita nld Io lo conosco? Ken ik hem?
ita nld Amo il sole. Ik hou van de zon.
ita nld Si identifichi. Identificeer uzelf.
ita nld Io sono nata a Hiroshima nel 1945. Ik ben in 1945 in Hiroshima geboren.
ita nld È arrivato. Hij is aangekomen.
ita nld Le nuvole stanno diventando più scure. De wolken worden donkerder.
ita nld Perché è arrabbiato? Waarom is hij boos?
ita nld Abita vicino alla diga. Hij woont dicht bij de dijk.
ita nld Mary è la sorella di Tom. Mary is de zus van Tom.
ita nld Sai sottrarre 6 da 10? Kun je 6 aftrekken van 10?
ita nld A presto! Tot straks!
ita nld Io sono un'insegnante giapponese. Ik ben een Japanse lerares.
ita nld Essere onesti non è facile. Eerlijk zijn is moeilijk.
ita nld Quel giorno entrerà nella storia. Deze dag zal de geschiedenis ingaan.
ita nld Posso avere un bicchiere di birra, per favore? Mag ik een glas bier hebben, alstublieft?
ita nld In quale direzione è andato? Welke richting is hij uitgegaan?
ita nld È un uccello. Het is een vogel.
ita nld Ho studiato l'inglese, il francese e il cinese. Ik heb Engels, Frans en Chinees gestudeerd.
ita nld Un dollaro vale cento centesimi. Een dollar is gelijk aan honderd dollarcent.
ita nld L'inverno sarà severo. De winter zal streng zijn.
ita nld Furono molto gentili con me. Ze waren erg aardig voor me.
ita nld Tu non hai fatto nulla di male. Je hebt niets verkeerd gedaan.
ita nld Io sento qualcosa. Ik voel iets.
ita nld In realtà la zuppa era troppo salata. Ik werkelijkheid was de soep te zout.
ita nld Nessuno qui ha ordinato una pizza. Hier heeft niemand een pizza besteld.
ita nld Tu sei la fidanzata di Tom? Ben jij Toms vriendin?
ita nld Non piegare. Niet vouwen.
ita nld Io e Tom siamo lontani parenti. Tom en ik zijn verre verwanten.
ita nld Sono a Londra. Ik ben in Londen.
ita nld Nessuno mi capisce. Niemand begrijpt me.
ita nld Ferma Tom. Stop Tom.
ita nld Mi piacerebbe vivere in Francia. Ik zou graag in Frankrijk wonen.
ita nld Non l'ho mai detto! Dat heb ik nooit gezegd!
ita nld Tom è aggressivo. Tom is agressief.
ita nld La Cina è molto più grande del Giappone. China is veel groter dan Japan.
ita nld Loro lo disprezzano. Ze verachten hem.
ita nld Lei fuma? Rookt u?
ita nld È tutto sulle frasi. Non sulle parole. Het gaat allemaal om zinnen. Niet woorden.
ita nld Di chi sono questi libri? Van wie zijn die boeken?
ita nld È stato un sogno? Was het een droom?
ita nld Ho sentito parlare di lui, ma non lo conosco personalmente. Ik heb van hem gehoord maar ik ken hem niet persoonlijk.
ita nld Non vediamo le cose come sono, ma come siamo. We zien de dingen niet zoals ze zijn, maar zoals we zelf zijn.
ita nld Dove sono i ragazzi? Waar zijn de jongens?
ita nld Siete ricche. Jullie zijn rijk.
ita nld Mi piace il vino rosso. Ik hou van rode wijn.
ita nld Il suo maglione è viola. Haar sweater is paars.
ita nld Mi dispiace, io non parlo francese. Het spijt me, ik spreek geen Frans.
ita nld Il primo ministro effettuò una visita formale alla Casa Bianca. De minister-president bracht een formeel bezoek aan het Witte Huis.
ita nld Abitualmente ritorno a casa alle quattro. Ik ga gewoonlijk om vier uur naar huis.
ita nld Io parlo solo l'italiano. Ik spreek alleen Italiaans.
ita nld Hey, tu! Cosa stai facendo? Hee jij daar! Wat ben je aan het doen?
ita nld Lui voleva comprare un libro. Hij wou een boek kopen.
ita nld Noi siamo preparati. Wij zijn er klaar voor.
ita nld Posso piangere? Mag ik huilen?
ita nld Tom vuole fare il pilota. Tom wil piloot worden.
ita nld Questo treno parte alle nove in punto. Deze trein vertrekt precies om negen uur.
ita nld Sei pronta a cominciare? Zijt ge klaar om te beginnen?
ita nld Ho promesso a Tom che lo avrei fatto. Ik heb Tom beloofd dat ik dat zal doen.
ita nld Vado all'estero quest'estate. Ik ga deze zomer naar het buitenland.
ita nld Cos'ha detto? Wat heeft hij gezegd?
ita nld Non ascolta nessuno? Luistert er niemand?
ita nld Sono sicuro di essere in grado di trovarla. Ik weet zeker dat ik het kan vinden.
ita nld L'astronomia si occupa delle stelle e dei pianeti. Astronomie houdt zich bezig met sterren en planeten.
ita nld C'è molto traffico oggi. Er is veel verkeer vandaag.
ita nld Io ho bisogno di più tempo. Ik heb meer tijd nodig.
ita nld Arriverà a Kyoto domani. Morgen komt hij aan in Kioto.
ita nld Mi mancherai, Tom. Ik ga je missen, Tom.
ita nld Loro arrivarono presto alla stazione sulla luna. Ze arriveerden al gauw op het maanstation.
ita nld I delfini sono mammiferi. Dolfijnen zijn zoogdieren.
ita nld La mia ragazza è molto gelosa. Mijn vriendin is erg jaloers.
ita nld Guarderò ora le notizie in TV. Nu ga ik naar het nieuws kijken op tv.
ita nld Io preferisco mettere il regalo qui. Ik leg het cadeau liever hier.
ita nld Non riesco a ricordarmi il suo nome. Ik kan me zijn naam niet herinneren.
ita nld Io vorrei avere un cane. Ik wou dat ik een hond had.
ita nld Tom non è molto alto, vero? Tom is niet erg lang, of wel?
ita nld Non l'ha fatto. Hij heeft het niet gedaan.
ita nld Io sono furiosa. Ik ben woedend.
ita nld Il poliziotto deve dire "è la legge". De politieagent moet zeggen "Zo luidt de wet."
ita nld Mi piacerebbe mangiare. Ik zou graag eten.
ita nld Mio padre lavora qui. Hier werkt mijn vader.
ita nld Io ho due automobili. Ik heb twee auto's.
ita nld La Lituania è chiamata "Lietuva" in lituano. Litouwen wordt ''Lietuva'' genoemd in het Litouws.
ita nld Voi nuotate. Jullie zwemmen.
ita nld Chi cerca trova. Wie zoekt, die vindt.
ita nld No, non è il mio nuovo fidanzato. Neen, dat is mijn nieuwe vriend niet.
ita nld Siete occupati domani pomeriggio? Zijt ge bezet morgennamiddag?
ita nld Qual è l'età dell'universo? Hoe oud is het universum?
ita nld Io spero che non sia vero. Ik hoop dat dat niet waar is.
ita nld Yokohama è la città in Giappone con la seconda popolazione più grande. Jokohama is de stad in Japan met de op één na grootste bevolking.
ita nld Non sono un dottore, ma un insegnante. Ik ben geen dokter, maar leraar.
ita nld Voglio solo salvare il pianeta. Ik wil gewoon de planeet redden.
ita nld Io devo imparare questa poesia a memoria. Ik moet dit gedicht uit mijn hoofd leren.
ita nld Più lungo è il giorno, più corta è la notte. Hoe langer de dag, des te korter de nacht.
ita nld Helsinki è la capitale della Finlandia. Helsinki is de hoofdstad van Finland.
ita nld L'Algeria è chiamata "Ldzayer" in berbero. Algerije wordt ''Ldzayer'' genoemd in het Berbers.
ita nld Non cambierà niente. Dat zal niets aan de zaak veranderen.
ita nld Il Sud Africa si chiama "iNingizimu Afrika" in zulu. Zuid-Afrika wordt ''iNingizimu Afrika'' genoemd in het Zoeloe.
ita nld Io e Tom siamo sposati. Tom en ik zijn met elkaar getrouwd.
ita nld Lui è andato a letto alle dieci come al solito. Hij ging om tien uur naar bed zoals gewoonlijk.
ita nld Non voglio mangiare. Ik wil niet eten.
ita nld Non freni all'improvviso. Rem niet plotseling
ita nld L'afta epizootica è altamente contagiosa. Mond-en-klauwzeer is zeer besmettelijk.
ita nld Ascoltami, Tom. Hoor me aan, Tom!
ita nld Attraversate il fiume! Steek de rivier over!
ita nld Prima il meccanico prendeva molto di più. Vroeger heeft de monteur veel meer genomen.
ita nld Vuoi qualcosa da bere? Wil je iets drinken?
ita nld Stai facendo qualcosa di speciale? Doe je iets speciaals?
ita nld Tu parteciperai alla riunione? Komt ge naar de vergadering?
ita nld Dov'è la banca? Waar is de bank?
ita nld Non è tutt'oro quello che riluce. Het is niet al goud dat blinkt.
ita nld Lei non ha ascoltato. Zij heeft niet geluisterd.
ita nld Io sono ancora da sola. Ik ben altijd nog alleen.
ita nld Una volta ogni tanto siamo d'accordo. Nun en dan zijn we het eens.
ita nld Auldey è una marca cinese. Auldey is een Chinees merk.
ita nld Abbiamo preso in affitto l'appartamento. We huurden het appartement.
ita nld Immagino di non essere la prima a dirtelo. Ik zal wel niet de eerste zijn die je dat vertelt.
ita nld Per quanto ne so, non c'è una parola così. Voor zover ik weet bestaat zo'n woord niet.
ita nld Tom sposò una ragazza ricca di Boston. Tom is getrouwd met een rijk meisje uit Boston.
ita nld Mary è autistica. Maria is autistisch.
ita nld Dov'è l'ambasciata rumena? Waar is de Roemeense ambassade?
ita nld In un pazzo mondo solo i pazzi sono normali. In een gekke wereld zijn alleen de gekken normaal.
ita nld Ha risposto ai suoi genitori. Hij gaf zijn ouders antwoord.
ita nld Tom morì di tumore. Tom is overleden aan kanker.
ita nld Gli assenti sono sempre nel torto. Afwezigen hebben altijd ongelijk.
ita nld Dove si possono comprare dei libri? Waar kan je boeken kopen?
ita nld Sono di Shizuoka. Ik kom uit Shizuoka vandaan.
ita nld Non comprendo questa parola. Ik begrijp dit woord niet.
ita nld Le sole risposte utili sono quelle che propongono nuove domande. De enige nuttige antwoorden zijn die antwoorden die nieuwe vragen oproepen.
ita nld Una chiave dorata apre tutte le porte. Een gouden sleutel maakt alle deuren open.
ita nld Io non lo sapevo. Dat wist ik niet.
ita nld Volevano qualcosa di meglio. Zij wilden iets beters.
ita nld Ci sono delle belle città in Giappone, Kyoto e Nara, ad esempio. Er zijn mooie steden in Japan, Kioto en Nara bijvoorbeeld.
ita nld Ogni ragazzo ha una bicicletta. Elke jongen heeft een fiets.
ita nld Vorremmo una bottiglia di rosato. We willen graag een fles rosé.
ita nld Una vera amicizia vale più del denaro. Ware vriendschap is meer waard dan geld.
ita nld È difficile rispondere a questa domanda. Het is moeilijk om op die vraag te antwoorden.
ita nld Si inchinò di fronte alla sua insegnante. Hij boog voor zijn leerkracht.
ita nld Scrivo una lettera. Ik schrijf een brief.
ita nld Pensavo di aver sentito la tua voce. Ik dacht jouw stem gehoord te hebben.
ita nld Cosa impari a scuola? Wat leer je op school?
ita nld Era Luna piena o Luna nuova? Was het volle maan of nieuwe maan?
ita nld Ho bisogno di un francobollo. Ik heb een postzegel nodig.
ita nld Tom mentì. Tom loog.
ita nld Ha una voce molto bella. Ze heeft een heel goede stem.
ita nld Il mio sogno è diventare un giocatore di baseball. Mij droom is honkbalspeler te worden.
ita nld Non è più grande di me. Hij is niet langer dan ik.
ita nld Azione! Actie!
ita nld Non ha lasciato alcun messaggio. Zij heeft geen bericht achtergelaten.
ita nld C'è una chiesa accanto alla mia casa. Er is een kerk dicht bij mijn huis.
ita nld Il pesce vuole nuotare. De vis wil zwemmen.
ita nld Ha perso la sua borsetta. Ze heeft haar handtas verloren.
ita nld Lui era geloso. Hij was jaloers.
ita nld Mi piacciono i gatti. Ik hou van katten.
ita nld Hai espresso il tuo argomento. Je hebt je argument uitgedrukt.
ita nld John ha due anni più di me. John is twee jaar ouder dan ik.
ita nld Questo divano è di velluto. Deze divan is van fluweel.
ita nld La pizza era fantastica. De pizza was fantastisch.
ita nld Auckland è una città della Nuova Zelanda. Auckland is een stad in Nieuw-Zeeland.
ita nld Io vengo da Oslo. Ik kom uit Oslo.
ita nld Perché non ci è stata detta la verità? Waarom vertelde men ons de waarheid niet?
ita nld Tom disse il perché? Heeft Tom gezegd waarom?
ita nld Io parlo per esperienza. Ik spreek uit ervaring.
ita nld Non riesco a credere che tu sia davvero innamorata di me. Ik kan niet geloven dat je echt verliefd op me bent.
ita nld Io urinavo. Ik plaste.
ita nld Lui sta lavando l'auto. Hij is de auto aan het wassen.
ita nld Non c'è caffè. Er is geen koffie.
ita nld Dove sei nata? Waar ben je geboren?
ita nld Dov'è l'ambasciata tedesca? Waar is de Duitse ambassade?
ita nld Non ritornerò. Ik ga niet terug.
ita nld L'acqua del rubinetto è pericolosa. Kraanwater is gevaarlijk.
ita nld Errore mio! Mijn fout!
ita nld Tutti odiano Tom. Iedereen haat Tom.
ita nld Se questo è un sogno, ucciderò l'uomo che mi sveglia. Als dit een droom is, zal ik de man vermoorden die me wakker maakt.
ita nld Sono vegetariano. Ik ben vegetariër.
ita nld Lei mi raccontò una storia interessante. Ze vertelde me een interessant verhaal.
ita nld Io la utilizzo. Ik gebruik het.
ita nld Si riconosce dal suo accento che lui è tedesco. Aan zijn accent kan men merken dat hij Duitser is.
ita nld Credo in questo metodo d'insegnamento. Ik geloof in deze leermethode.
ita nld Voglio una stanza con doccia. Ik wil een kamer met een douche.
ita nld Adoro l'aglio! Ik hou van knoflook!
ita nld Ci sono altri aspetti. Er zijn andere kanten.
ita nld Vilnius è la capitale della Lituania. Vilnius is de hoofdstad van Litouwen.
ita nld Io ho bisogno di chiamare Tom. Ik moet Tom bellen.
ita nld Lavoro per Lei. Ik werk voor u.
ita nld Mi ha aiutato molto. Het heeft me erg geholpen.
ita nld Prenderò un taxi. Ik zal een taxi nemen.
ita nld Pensi che io sia brutto? Vind je dat ik lelijk ben?
ita nld Noi vogliamo diventare famose. Wij willen beroemd worden.
ita nld Lei non mi ascolta. Ze luistert niet naar me.
ita nld Guardò fuori dalla finestra. Hij keek uit het raam.
ita nld È certamente molto occupata. Ze is zeker druk bezig.
ita nld Io non bevo dell'acqua. Ik drink geen water.
ita nld Abbiamo tre settimane. We hebben drie weken.
ita nld Io sono un gabbiano. Ik ben een meeuw.
ita nld Volevo sorprenderla. Ik wilde haar verrassen.
ita nld Non sono un dottore, ma un insegnante. Ik ben geen dokter, maar een leraar.
ita nld Il gatto è sotto il tavolo. De kat zit onder de tafel.
ita nld Piacere di conoscerla. Aangenaam kennis te maken.
ita nld Avete una domanda. Jullie hebben een vraag.
ita nld È il tuo turno. Jij bent aan de beurt.
ita nld Passarono dieci giorni. Tien dagen gingen voorbij.
ita nld Credo che lei non abbia avuto alcuna risposta. Ik geloof dat zij geen antwoord heeft gekregen.
ita nld Odia i ragni. Zij haat spinnen.
ita nld L'ho conosciuta durante il mio soggiorno in Messico. Ik heb haar ontmoet tijdens mijn verblijf in Mexico.
ita nld Io sono stato a Roma. Ik ben in Rome geweest.
ita nld Mi ci vorrebbe troppo tempo a spiegarti perché non funzionerà. Het zou me te veel tijd kosten om je uit te leggen waarom dat niet gaat werken.
ita nld La prima operetta romena è stata eseguita a Iaşi nel 1848. De eerste Roemeense operette werd gespeeld in Iași in 1848.
ita nld L'inglese è una specie di linguaggio universale. Engels is een soort van universele taal.
ita nld Quando piove lei prende l'autobus. Als het regent, neemt ze de bus.
ita nld Dice che verrà domani. Ze zegt dat ze morgen zal komen.
ita nld Il cibo qui non è molto buono. Het eten is hier niet bijster goed.
ita nld Mio zio avrebbe costruito di tutto. Mijn oom zou alles bouwen.
ita nld Voglio morire assieme a Getter Jaani. Ik wil met Getter Jaani sterven.
ita nld Cosa è stato realizzato? Wat werd bereikt?
ita nld La Croazia è chiamata "Hrvatska" in croato. Kroatië wordt ''Hrvatska'' genoemd in het Kroatisch.
ita nld Imparare l'inglese richiede pazienza. Engels leren vereist geduld.
ita nld Piango troppo. Ik ween te veel.
ita nld Sono felice. Ik ben gelukkig.
ita nld È la mia sedia preferita. Dat is mijn lievelingsstoel.
ita nld Buonasera, signore! Goedenavond meneer!
ita nld Matematica è una materia difficile. Wiskunde is een moeilijk vak.
ita nld Non potete fare le omelette senza rompere le uova. Je kan geen omelet maken zonder eieren te breken.
ita nld Sei cinese o giapponese? Ben je Chinees of Japans?
ita nld Mi annoio sempre con i film che hanno poca azione. Ik vind films met weinig actie saai.
ita nld Ho paura che lui sia malato. Ik vrees dat hij ziek is.
ita nld Questo pane è duro come una roccia. Dit brood is zo hard als steen.
ita nld Manderò il libro per posta. Ik stuur het boek met de post.
ita nld Il caffè può avere un brutto effetto sullo stomaco. Koffie kan een slechte invloed hebben op de maag.
ita nld Non freni di colpo. Rem niet plotseling
ita nld Mi aiuti, per favore. Help me a.u.b.
ita nld Perché non domani? Waarom niet morgen?
ita nld Una volta la Spagna governava le Isole Filippine. Spanje bestuurde ooit de Filippijnse eilanden.
ita nld Mia madre ha molto lavoro. Mijn moeder heeft veel werk.
ita nld Sta lavando l'automobile. Hij is de auto aan het wassen.
ita nld È lontano da casa. Hij is van huis weg.
ita nld Lui è un bravo oratore. Hij is een goede redenaar.
ita nld Ho ricevuto quella notizia da Hashimoto. Ik heb dat nieuws vernomen van Hashimoto.
ita nld Bevi? Drink je?
ita nld Non mi aspetto nulla da te. Ik verwacht niets van jou.
ita nld Io insegno. Ik geef les.
ita nld Buonasera! Goedenavond.
ita nld Devo scrivere una lettera? Moet ik een brief schrijven?
ita nld L'Alsazia è la regione più piccola. Alsace is de kleinste administratieve regio.
ita nld C'è buio in questa camera. Het is donker in deze kamer.
ita nld Lui non lo fece. Hij heeft het niet gedaan.
ita nld Buongiorno, c'è il signor Freeman? Hallo, is meneer Freeman er?
ita nld I miei genitori non parlano olandese. Mijn ouders spreken geen Nederlands.
ita nld Mi piacciono le formiche. Ik hou van mieren.
ita nld Ho una domanda. Ik heb een vraag.